Ter afsluiting: jaar van de barmhartigheid?

weest-bereid

Eeuwige Waarheden: misbruik van Gods barmhartigheid

De H. Augustinus waarschuwt: Hoop op Gods barmhartigheid ná de zonde, maar vrees Zijn rechtvaardigheid ervóór. Ja, want wie profiteert van God barmhartigheid om Hem te beledigen, verdient geen barmhartigheid. God toont barmhartigheid aan wie Hem vreest, niet aan wie zich op Zijn barmhartigheid beroept om Hem niet te vrezen. Wie God in Zijn rechtvaardigheid beledigt, kan nog zijn toevlucht nemen tot Zijn barmhartigheid. Maar wie God in Zijn barmhartigheid beledigt, waartoe kan die nog zijn toevlucht nemen?
Men vindt nauwelijks zo’n hopeloze zondaar, dat hij echt zichzelf wíl verdoemen. Nee, de zondaars willen zondigen, maar daarbij de hoop niet verliezen gered te worden. Ze zondigen, en zeggen daarbij: “God is barmhartig”. “Ik doe deze zonde, en dan zal ik wel gaan biechten.”
Ik doe waar ik zin in heb: God is immers goed”: zo spreken de zondaars, schrijft Sint Augustinus. Maar, o mijn God…! Zó spraken ook zovelen, die nu voor eeuwig verdoemd zijn!
Zeg niet – zegt de Heer: God is groot in Zijn barmhartigheid; hoeveel zonden ik ook doe, met een akte van berouw zal ik vergeving bekomen…(Eccli. 5-9) Zeg dat niet, zegt God: en waarom? Omdat wie zó spreekt, gevolgd wordt door de blik van Gods gramschap, die onverwacht zal losbreken…(idem). Pas dus op, Gods barmhartigheid is oneindig, maar aan het betonen van deze barmhartigheid is er een grens! God is barmhartig, maar God is ook rechtvaardig. Ik ben barmhartig en rechtvaardig, zei de Heer eens tot de H. Brigitta, maar de zondaars denken dat Ik enkel barmhartig ben.
De H. Basilius schrijft: De zondaars willen God maar voor de helft zien. God is goed ja, maar Hij is ook rechtvaardig. Toestaan dat men zich van Gods barmhartigheid bedient om Hem nog meer te beledigen, zou geen barmhartigheid zijn, maar een gemis aan rechtvaardigheid. Barmhartigheid is niet beloofd aan wie er misbruik van maken, maar “aan wie Hem vrezen”: et misericordia eius timentibus eum, zo zingt ook de Moeder Gods in het Magnificat. Aan wie Hem niet vrezen en blijven zondigen: zij zijn bedreigd met Zijn rechtvaardigheid. En, zegt Sint Augustinus, zoals God getrouw is in Zijn beloften, zo is Hij dat ook in Zijn dreigementen.
Oh, zondigen in de hoop op redding, zegt hij elders: hoe velen heeft deze ijdele hoop reeds bedrogen en voor eeuwig doen verloren gaan! De H. Bernardus zegt dat Lucifer dáárom zo streng door God gestraft werd, omdat hij in opstand kwam, in de hoop ongestraft te blijven.
De koning Manasse was een zondaar, die zich bekeerde: en God schonk hem vergiffenis. Als zijn zoon Ammon nu zag, hoe gemakkelijk zijn vader vergiffenis verkreeg, gaf hij zich over aan een zondig leven in de hoop op vergiffenis: maar voor Ammon was er geen barmhartigheid. En de H. Joannes Chrysostomus zegt dat Judas verdoemd is, omdat hij zondigde, vertrouwend op Jezus’ goedheid.

porta-e-via-stretta
Wijd is de poort en breed de weg die leidt naar de ondergang, en velen zijn er die deze weg nemen. Maar hoe eng is de poort, en krap de weg die leidt naar het leven, en hoe weinigen zijn er die hem vinden! (Mt.7, 13-14)

Indien God dus duldt, zal Hij toch niet altijd dulden. Als God altijd zou dulden, zou niemand verloren gaan; het grootste deel echter van de (volwassen) christenen gaat verloren: Wijd is de poort en breed de weg die leidt naar de ondergang, en velen zijn er die deze weg nemen. Maar hoe eng is de poort, en krap de weg die leidt naar het leven, en hoe weinigen zijn er die hem vinden! (Mt.7, 13-14)
Wie God beledigt in de hoop op vergeving, is geen boeteling maar iemand die spot, zegt Sint Augustinus. Maar: Met God valt niet te spotten, zegt Sint Paulus (Gal. 6,7). Het net waarmee de duivel vrijwel alle christenen naar de hel sleurt, die verloren gaan, is deze bedriegerij, waarmee hij hen voorhoudt: “Zondigt maar verder, want ook met al deze zonden zul je wel gered worden.” Echter, God vervloekt wie zondigt hopend op vergeving. De hoop van de zondaar, na de zonde, in een waar berouw, is welgevallig aan God. Maar de hoop van de hardnekkige zondaars is Hem een gruwel (Job 11,20), en prikkelt Hem tot straffen, zoals een heer geprikkeld wordt door zijn dienaar, die het waagt hem te beledigen, omdat hij goed is.