Veroordeling van de vrijmetselarij, door Paus Leo XIII

Encycliek HUMANUM GENUS,

van Paus Leo XIII, 20 april 1884, over de vrijmetselarij

 

HOOFDSTUK 1: Inleiding

 

ARTIKEL 1: De strijd tussen goed en kwaad

 

  • a) Het mensdom is verdeeld in twee kampen

 

  1. Het menselijk geslacht heeft zich, na zijn betreurenswaardige, “door de nijd des duivels” veroorzaakte afval van God, de Schepper en schenker van de hemelse goederen, in twee verschillende, tegenover elkander staande kampen verdeeld. Het eerste voert een onafgebroken strijd voor waarheid en deugd; het tweede voor alles, wat het tegendeel van deugd en waarheid is.
  1. Het ene is het rijk van God op aarde, de ware Kerk van Jezus Christus. Wie van harte en tot hun eeuwig heil trouwe aanhangers van dit Rijk willen zijn, moeten God en Zijn eniggeboren Zoon met heel hun ziel, en met volledige overgave van hun wil dienen. Het andere is het rijk van Satan. Onder zijn heerschappij en macht staan allen, die het heilloze voorbeeld van hun aanvoerder en van onze eerste ouders gevolgd zijn, aan de eeuwige goddelijke wet gehoorzaamheid weigeren, en vele dingen met verachting van God, vele dingen tegen God ondernemen. Dit tweevoudige rijk, dat op twee staten gelijkt, die volgens tegenovergestelde wetten tegenovergestelde doeleinden nastreven, heeft Augustinus met scherpe blik gezien en beschreven, en de oorzaken, die beide tot stand brengen, heeft hij fijn en kort samengevat in de woorden: “Een tweevoudige liefde heeft deze twee staten gesticht; de eigenliefde, gaande tot Godsverachting toe, stichtte de aardse staat; de liefde Gods, gaande tot zelfverachting toe, stichtte de hemelse staat.”

 

  • b) Tegenwoordig wordt de strijd tegen het rijk van God vooral gevoerd met behulp van de vrijmetselarij

 

  1. In alle eeuwen hebben die beide rijken met vele, uiteenlopende soorten van wapenen en met allerlei strijdmethoden elkander bestreden, al was de strijd niet altijd even vurig en onstuimig. In onze dagen echter schijnen de aanhangers van de partij van het kwaad in onderlinge samenzwering tot een geweldige gezamenlijke krachtsinspanning te zijn overgegaan, op aandrijven en met de hulp van het wijdvertakte en stevig georganiseerde genootschap van de zgn. vrijmetselaars. Zij maken immers van hun plannen volstrekt geen geheim meer en hitsen elkander met de grootste brutaliteit tegen de majesteit van God op. Openlijk en bloot beramen zij de ondergang van de heilige Kerk, en wel met de bedoeling, de christelijke volken zo mogelijk totaal te beroven van de weldaden, die onze Verlosser Jezus Christus hun gebracht heeft.
  1. In diepe droefheid over dit kwaad voelen wij ons door de liefde, die ons hart beweegt, gedrongen, voortdurend tot God te roepen: “Zie, Uw vijanden maken gedruis, en die U haten steken het hoofd omhoog. Tegen Uw volk smeden zij een boos plan, en zij beraadslagen tegen Uw heiligen. Zij zeggen: komt laten wij hen verdelgen, dat zij geen volk meer zijn.” (Ps. 83, 2-4)

 

  • c) De Paus acht het zijn plicht te waarschuwen

 

  1. Bij zulk een dreigende, hachelijke toestand, bij zulk een gruwelijke, hardnekkige strijd tegen het christendom is het onze plicht op het gevaar opmerkzaam te maken, de tegenstanders aan te wijzen en hun listige plannen en tactiek zoveel wij vermogen te weerstaan, om te voorkomen, dat degenen, wier zaligheid ons is toevertrouwd, voor eeuwig verloren gaan, en om te maken, dat het rijk van Jezus Christus, welks verdediging wij op ons genomen hebben, niet alleen ongedeerd in stand blijve, maar door voortdurend nieuwe aanwas zich overal op aarde uitbreide.

 

ARTIKEL 2: Wat reeds tegen de vrijmetselarij gedaan is

 

  • a) De maatregelen van vroegere Pausen

 

  1. De pausen van Rome, onze voorgangers, hebben in hun waakzame ijver voor het heil van het christenvolk, deze doodsvijand, zijn aard, zijn plannen, zodra hij uit de donkere schuilhoek van geheime samenzwering te voorschijn sprong, terstond herkend. En in hun voorgevoel van de toekomst hebben zij als het ware door een alarmsignaal vorsten en volken gewaarschuwd, om zich door zijn arglistige, valse tactiek niet te laten vangen.
  2. De eerste, die het gevaar signaleerde, was Clemens XII in het jaar 1738. De door hem uitgevaardigde constitutie werd door Benedictus XIV opnieuw bekrachtigd. Beide voetstappen werden door Pius VII gedrukt. Leo XII vatte in de constitutie Quo Graviora de maatregelen en besluiten van de vorige pausen samen en verklaarde die voor geldig en rechtskrachtig ten eeuwigen dage. In dezelfde zin hebben Pius VIII , Gregorius XVI, en zeer dikwijls Pius IX gehandeld.
  3. Toen namelijk de inrichting en het karakter van de vrijmetselarij door klaarblijkelijke aanwijzingen, door gerechtelijke onderzoekingen was bekend geworden; toen haar statuten, rituele gebruiken en geschriften aan het licht waren gebracht, waarbij zich menigmaal nog het getuigenis van ingewijden voegde, heeft deze apostolische Stoel het in een openlijke verklaring uitgesproken: de vrijmetselarij is een met menselijk en goddelijk recht strijdige, voor het christendom en de staat even verderfelijke instelling. Tevens heeft hij onder bedreiging van zware kerkelijke straffen het lidmaatschap ervan aan alle gelovigen absoluut verboden.

 

  • b) De reactie op die maatregelen bij vrijmetselaars en regeringen

 

9. Vol woede hierover meenden de verbondenen, deels door zwijgende verachting, deels door laster, aan de uitwerking van deze beslissende uitspraken te kunnen ontsnappen, of die uitwerking te kunnen verzwakken. Zij beschuldigden de Pausen, die deze uitspraken gedaan hadden, van onrechtvaardigheid of althans van overdrijving bij hun beslissingen. Op deze wijze trachtten zij namelijk aan het gezag en het gewicht van de apostolische constituties van Clemens XII, Benedictus XIV, evenals aan die van Pius VII en Pius IX hun betekenis te ontnemen. Toch waren er leden van het genootschap zelf, die zelfs tegen hun wil moesten erkennen, dat het optreden van de Pausen van Rome, van het standpunt van de katholieke leer en tucht beschouwd, volkomen gerechtvaardigd was. Ook zag men verscheiden vorsten en regeringen in dit punt hun volle instemming met de Pausen betonen. Zij droegen er zorg voor het genootschap van de vrijmetselaars bij de apostolische Stoel aan te klagen, ofwel zij veroordeelden het op eigen initiatief bij daartoe uitgevaardigde wetten als een gevaar voor de staat. Dit gebeurde bijv. in Nederland, Oostenrijk, Zwitserland, Spanje, Beieren, in Savoye en in andere streken van Italië.

 

  • c) De groei van de vrijmetselarij ondanks die maatregelen

 

  1. Wat echter vooral van belang is: de latere loop van de gebeurtenissen heeft bewezen, hoe voorzichtig onze voorgangers hadden gehandeld. Hun vooruitziende, vaderlijke zorgen hadden namelijk niet altijd en overal het gewenste gevolg. Dit werd gedeeltelijk veroorzaakt door de huichelarij en sluwheid van de schuldigen, gedeeltelijk door gebrek aan ernstig nadenken bij de anderen, die er juist het grootste belang bij zouden gehad hebben zorgvuldig toe te zien. Dientengevolge heeft de vrijmetselarij in de loop van anderhalve eeuw met grote snelheid een uitbreiding genomen, die alle verwachting te boven ging, en door brutaal en listig in alle lagen van de maatschappij binnen te dringen, begon zij ten slotte zulk een invloed te krijgen, dat zij in de verschillende staten bijna oppermachtig schijnt geworden te zijn. Het gevolg van die snelle en verontrustende ontwikkeling is geweest, wat onze voorgangers lang te voren voorzien hadden: een ware ramp voor de Kerk, voor het gezag van de vorsten en voor het openbaar welzijn. Zover is het gekomen, dat voor de toekomst alles te vrezen is; wel niet voor de Kerk: haar grondslag is te vast om door menselijk toedoen aan het wankelen gebracht te kunnen worden; maar wel voor die staten, waar de vrijmetselarij, of andere soortgelijke genootschappen, die in haar dienst en in haar gevolg getreden zijn, tot maar al te grote macht zijn gekomen.

 

  • d) Wat Leo XIII zelf reeds gedaan heeft; onderwerp en doel van deze encycliek

 

  1. Zodra wij dan ook het bestuur van de Kerk aanvaard hadden, zagen en beseften wij ten volle, dat wij, door ons gezag tegenover dit grote kwaad te stellen, daaraan zooveel mogelijk weerstand moesten bieden.
  2. Inderdaad hebben wij zo dikwijls de gunstige gelegenheid zich aanbood, enkele voorname grondbeginselen behandeld, die het meest onder de invloed stonden van de verkeerde maçonnieke theorieën. Zo zijn wij begonnen in onze encycliek Quod Apostolici Muneris de enormiteiten van het socialisme en communisme aan de kaak te stellen. Vervolgens hebben wij in een andere encycliek, namelijk de encycliek Arcanum divinae sapientiae, onze zorg gewijd aan de verdediging en verklaring van het ware, echte begrip van de huiselijke gemeenschap, die in het huwelijk haar bron en oorsprong heeft. Verder, in de encycliek Diuturnum illud, hebben wij geschetst, hoe het staatsgezag moet opgevat worden volgens de beginselen van de christelijke wijsheid, en hoe prachtig het dan overeenkomt met de natuurlijke verhoudingen en met het welzijn van volken en vorsten. Nu echter hebben wij besloten, naar het voorbeeld van onze voorgangers, op de vrijmetselarij zelf, op heel haar leer, haar plannen, haar gewone denk- en handelwijze rechtstreeks de aandacht te vestigen, om haar verderfelijke invloed meer en meer in het licht te stellen. Moge dit een krachtig middel zijn om het gevaar van besmetting door deze heilloze pest te weren.

 

HOOFDSTUK 2: Behandeling van het onderwerp

 

ARTIKEL 1: Om haar aard en werkwijze als geheim genootschap is de vrijmetselarij met gerechtigheid en natuurlijke zedelijkheid in strijd

 

  1. Er zijn allerlei genootschappen, die wel in naam, ritueel, vorm en oorsprong verschillen, maar die toch door een ongeveer gelijk doel en door overeenkomst van hoofdbeginselen onderling samenhangen, en daardoor zakelijk met de vrijmetselarij overeenkomen. Deze is als het ware het middelpunt, waar alle van uitgaan en waar alle naar terugkeren. Nu nemen die genootschappen tegenwoordig wel de schijn aan, alsof zij volstrekt niet de verborgenheid en het duister zoeken; zij houden hun bijeenkomsten in het volle licht en onder het oog van de mensen, zij publiceren hun tijdschriften; maar toch, bij nader inzien, blijven zij de aard en het karakter van geheime genootschappen behouden. Veel immers wordt bij hen behandeld als een geheim, dat men volgens hun statuten niet alleen voor buitenstaanders, maar ook voor zeer velen van de gewone leden met de uiterste zorgvuldigheid verborgen moet houden. Hiertoe behoren hun geheimste en laatste plannen, de namen van de hoofdleiders van de afdelingen, sommige besloten en alleen voor de meest ingewijden toegankelijke vergaderingen; zo ook, hun besluiten en de manier en de middelen om die ten uitvoer te brengen.Dat is zeker het doel van dat veelvuldig onderscheid in rechten, plichten en ambten, dat onder de aangeslotenen bestaat; dat is zeker ook het doel van dat bepaalde verschil in rangen en graden, en van de streng gehandhaafde discipline, waaronder zij staan. De toetredenden moeten beloven, ja meestal met een bijzondere eed zweren, dat zij nooit aan iemand hun medeleden, hun herkenningstekens, hun leer zullen verraden. Zo spannen de vrijmetselaars evenals vroeger de Manicheeërs, onder een valse schijn en altijd op dezelfde huichelachtige wijze hun uiterste krachten in om verborgen te blijven, en geen andere getuigen te hebben dan hun eigen aanhangers. Op zeer behendige wijze slagen zij er in zich te vermommen, door het masker aan te nemen van bevorderaars van geleerdheid of wetenschap, die tot wetenschappelijke doeleinden een vereniging hebben gevormd. Zij hebben de mond vol van woorden als “bevordering van hogere beschaving, liefde voor het mindere volk”. Zij willen, zeggen zij, alleen maar een beteren toestand scheppen voor de grote massa, en zoveel mogelijk mensen laten meegenieten van de maatschappelijke voordelen.Zelfs al waren al die plannen echt, dan wordt daardoor toch volstrekt niet heel hun werkzaamheid aangegeven. Wie als nieuwe leden zijn aangenomen, moeten verder nog beloven en de verplichting op zich nemen, dat zij aan de leiders en meesters met de grootste volgzaamheid en stiptheid op hun woord zullen gehoorzamen; dat zij op iedere wenk of aanwijzing klaar zullen staan om het bevolene ten uitvoer te brengen. Zo niet, dan verklaren zij zich bereid de strengste straffen en zelfs de dood te ondergaan. En werkelijk, wanneer men schuldig wordt bevonden aan verraad van het geheim of verzet tegen een opdracht, dan wordt de doodstraf niet zelden voltrokken, en dat gebeurt met zulk een driestheid en behendigheid, dat de sluipmoordenaar menigmaal het spiedend oog en de straf van het gerecht ontkomt.
  1. Welnu, huichelen en het licht schuwen; mensen met de sterkste banden als slaven aan zich willen boeien, zonder dat deze voldoende op de hoogte zijn gebracht; ze als willoze werktuigen in de hand van vreemden voor allerlei misdaad gebruiken; hun het moordwapen in de hand geven onder voorspiegeling van aan de straf te ontkomen, dat alles is een monsterachtigheid, waartegen de natuur zich verzet. Bijgevolg bewijzen het gezond verstand en de feiten zelf, dat het genootschap, waarover wij het hebben, met gerechtigheid en natuurlijke zedelijkheid in strijd is.

 

ARTIKEL 2 – Leer en streven van de vrijmetselarij zijn louter naturalistisch

 

  1. Maar dit zal nog duidelijker blijken; want om aan te tonen, dat dit genootschap uiteraard met de zedelijkheid in strijd is, zijn er nog andere, en wel doorslaande bewijzen. Immers, al kunnen de mensen iets nog zo sluw verborgen houden en al kunnen zij nog zo goed liegen: toch brengt ieder ding uit zijn gevolgen noodzakelijkerwijze op een of andere manier zijn eigenlijke aard aan het licht. “Een goede boom kan geen slechte vruchten dragen, en een slechte boom geen goede vruchten.” (Mt. 7, 18) Welnu, de vrijmetselarij brengt schadelijke en wrange vruchten voort. Immers, door de ontwijfelbare aanwijzingen, waarover wij boven gesproken hebben, verraadt zich het laatste doel van al haar plannen, namelijk de totale omverwerping van de godsdienstige en staatkundige orde, die het christendom gebracht heeft, en het vestigen van een nieuwe, aan hun ideeën beantwoordende orde van zaken, die gegrond is op de beginselen en wetten van het naturalisme.

 

Voorafgaande opmerking

 

  1. Wat wij hier gezegd hebben en nog zullen zeggen, moet men verstaan van de vrijmetselarij, beschouwd in het algemeen en voorzover zij verwante en ermee verbonden genootschappen omvat; niet echter van al de leden van die genootschappen afzonderlijk. Daaronder kunnen zich zeker mensen bevinden, en zelfs niet weinige, die wel niet zonder schuld zijn, omdat zij zich met zulke genootschappen hebben ingelaten, maar die toch persoonlijk niet deelnemen aan misdadige ondernemingen, en het laatste doel, dat die genootschappen nastreven, niet kennen. Zo ook zijn enkele dier genootschappen zelf het misschien niet eens met sommige uiterste conclusies, die zij eigenlijk als noodzakelijke gevolgtrekkingen uit de gemeenschappelijke beginselen consequent moesten aanvaarden, als de afschuwelijkheid ervan door haar eigen aanblik er niet van zelf afschrik voor inboezemde. Ook vinden sommige genootschappen het met het oog op de omstandigheden van plaats en tijd raadzaam, in hun daadwerkelijke pogingen niet zover te gaan als zij eigenlijk wel zouden wensen, en als andere genootschappen gewoonlijk doen. Toch moet men ze daarom niet beschouwen als los staande van het maçonniek verband. Want dit verband moet men meer naar hun beginselprogram, dan naar hun prestaties beoordelen.

 

§1 – Evenals het naturalisme verwerpt de vrijmetselarij al het bovennatuurlijke.

 

a) Verwerping van openbaring, dogma en leergezag

 

  1. Om nu dus verder te gaan: het hoofdbeginsel van de naturalisten is, zoals zij door hun naam zelf voldoende te kennen geven, de absolute heerschappij en de soevereiniteit van de menselijke natuur en van de menselijke rede in alles. Krachtens dit beginsel zijn zij voor plichten jegens God tamelijk onverschillig, ofwel zij geven er door valse en vage theorieën een verkeerde voorstelling van. Zij ontkennen namelijk iedere goddelijke openbaring en verwerpen ieder godsdienstig dogma. Volgens hen bestaat er geen enkele waarheid, die buiten het bereik van het menselijk verstand valt, en bestaat er geen leraar, die krachtens ambtelijk gezag het recht heeft geloof te vorderen. Nu is het de bijzondere taak van de katholieke Kerk, die haar alleen eigen is, de geopenbaarde waarheden en haar eigen leergezag, met al de andere genademiddelen, nodig ter zaligheid, in vollen omvang te bezitten en volkomen ongeschonden te bewaren. Daarom zijn de meest verbitterde aanvallen van de naturalisten juist op de katholieke Kerk gericht.
  1. Nu beschouwe men eens de houding van de vrijmetselarij in godsdienstige vraagstukken, vooral waar zij meer onbelemmerde vrijheid van beweging heeft, en dan oordele men, of zij de theorieën van de naturalisten niet volkomen in praktijk wil omzetten. Inderdaad, reeds langen tijd werkt men met hardnekkige inspanning er aan, het leraarsambt van de Kerk en haar gezag in het staatkundig leven volkomen machteloos te maken, en daarom verkondigt men overal als strijdleuze de eis van een algehele scheiding van Kerk en staat. Door deze scheiding verbannen zij de weldadige invloed van de katholieke godsdienst van het terrein van de wetgeving en van het staatsbestuur en daaruit volgt, dat naar hun mening, heel de staatsinrichting buiten de leer en voorschriften van de Kerk om moet worden opgebouwd.

 

b) Bestrijding van de Kerk.

 

  1. Maar het is hun niet genoeg de Kerk met haar uitmuntende leiding te negeren; neen, zij brengen door hun vijandelijke aanvallen haar grote schade toe. Inderdaad, straffeloos mag men in woord, in geschrift, bij het onderwijs, zelfs de grondslagen van de katholieke godsdienst aantasten. Men eerbiedigt de rechten van de Kerk niet, men laat de voorrechten, die zij van God ontvangen heeft, niet ongeschonden. Men beperkt het terrein van haar werkzaamheid zoveel men kan en wel door wetten, die in schijn wel niet zulke hevige vervolgingswetten zijn, maar in werkelijkheid juist er toe geëigend, haar vrijheid te belemmeren. Zo ook zien wij aan de geestelijkheid zware uitzonderingswetten opgelegd, zodat zij van dag tot dag sterk afneemt in getal, en veel van haar noodzakelijk levensonderhoud verliest. Wat van de kerkelijke goederen nog over is zien wij door drukkende bepalingen bezwaard en aan de machtswillekeur van staatsbeambten overgeleverd: de religieuze orden zien wij opgeheven en verstrooid.

 

c) Bestrijding van H. Stoel en pausdom

 

  1. Maar vooral tegen de H. Stoel en de paus worden verreweg de hevigste aanvallen gericht. Eerst heeft men hem onder valse voorwendsels beroofd van zijn wereldlijke macht, die een bolwerk vormde voor zijn vrijheid en zijn rechten. Vervolgens heeft men hem in levensomstandigheden gedrongen, die onrechtvaardig zijn en tegelijk, door moeilijkheden van allen kant, ondraaglijk worden gemaakt. Zo kwam men ten slotte tot deze tijd, waarin de aanhangers van de genootschappen hun reeds lang in het verborgen gekoesterd plan onomwonden aankondigen: de geestelijke macht van de paus moet worden weggevaagd en het pausdom zelf, dat toch door goddelijk recht is ingesteld, moet totaal worden vernietigd. Het bestaan van dit plan wordt, afgezien van andere bewijzen, voldoende aangetoond door het getuigenis van ingewijden. Reeds menigmaal vroeger, en opnieuw in de laatste tijd, hebben zeer velen hunner als het ware plan van de vrijmetselaars aangegeven: vooral het katholicisme met onverzoenlijke haat te vervolgen, en niet te rusten, voordat zij alles zien uitgeroeid, wat de pausen ooit ter bevordering van de godsdienst hebben tot stand gebracht.

 

Opmerking: Waarom geen uitdrukkelijke afzwering van het katholiek geloof gevorderd wordt

 

  1. Weliswaar dwingt men degenen, die in de vrijmetselarij worden opgenomen volstrekt niet tot een uitdrukkelijke afzwering van het katholiek geloof; maar dit is in de verste verte niet in tegenspraak met de plannen van de vrijmetselaars; integendeel, het is er eerder dienstig voor. Immers, vooreerst misleiden zij op deze manier gemakkelijk eenvoudige, onnadenkende mensen, en trekken zij er veel meer aan. Vervolgens: door ieder die zich aanbiedt op te nemen, zonder naar godsdienst te zien, slagen zij er in, praktisch de grote dwaling van onze tijd ingang te doen vinden, namelijk dat de godsdienst slechts bijzaak is en dat de verschillende godsdiensten alle op hetzelfde neerkomen. Deze opvatting voert uiteraard tot de ondergang van iedere godsdienst, maar vooral van de katholieke godsdienst, dien men, wijl hij de enig ware is, zonder het grootste onrecht niet met de overige op één lijn kan stellen.

 

§2 – Evenals het naturalisme komt de vrijmetselarij ook tot dwaling omtrent godsdienstige en zedelijke waarheden, die de rede kan kennen.

 

  1. Maar de naturalisten gaan nog verder. Nadat zij eenmaal in zake de belangrijkste vraagstukken onbezonnen een totaal verkeerde weg hebben ingeslagen, vervallen zij weldra blindelings tot het uiterste. Dit tengevolge van de zwakheid van de menselijke natuur, ofwel tengevolge van Gods toelating, die aldus hun hovaardigheid op gerechte wijze straft. Zo komt het, dat zelfs de waarheden, die men met het natuurlijk licht van de rede kan begrijpen, bij hen niet meer zeker zijn en vaststaan, zo als daar zijn: het bestaan van God, de onstoffelijkheid en onsterfelijkheid van de menselijke ziel.
  1. Welnu, de vrijmetselarij komt door op gelijke wijze te dwalen juist op dezelfde klippen terecht. Want over het algemeen nemen de vrijmetselaars wel het bestaan van God aan, maar zij zijn er zelf getuigen voor, dat bij hen niet iedereen daaromtrent een sterk gevestigde, onwankelbare overtuiging heeft. Zij komen er immers zelf voor uit, dat juist de vraag over het Godsbestaan bij hen de voornaamste bron en aanleiding tot onenigheid is; ja het is een feit, dat zelfs nog niet lang geleden onder hen over deze vraag een heftige strijd ontstaan is. In werkelijkheid echter laat de vrijmetselarij aan haar leden een zeer grote vrijheid. Men mag met volle recht naar believen een van de twee verdedigen: dat er een God bestaat of dat er geen God bestaat. De felste godloochenaars worden evengoed als lid aangenomen als anderen, die het bestaan van God wel toegeven, maar een valse opvatting van God hebben, zoals dat bij de pantheïsten het geval is. Dat komt dus hierop neer: men behoudt van God een zeker onzinnig schijnidee, maar in werkelijkheid loochent men Hem. Is nu het geloof aan deze voornaamste fundamentele waarheid verwoest of verzwakt, dan beginnen als gevolg daarvan alle andere waarheden, die men alleen reeds door de stem van de natuur kent, eveneens te wankelen, namelijk de schepping van het heelal door Gods vrijen wil, het bestuur van de wereld door de goddelijke Voorzienigheid, de onsterfelijkheid van de ziel, het bestaan van een ander, een eeuwig leven, dat op dit aardse leven volgen zal.

 

§3 – Daardoor vervalt de grondslag van de ware zedelijkheid

 

  1. Zijn nu deze waarheden, ons als het ware door de natuur gegeven als grondbeginselen voor deken en handelen, weggevallen, dan begrijpt men gemakkelijk, wat er in het particuliere en openbare leven van de zedelijkheid moet terechtkomen.

 

a) Geen bovennatuurlijke deugd; lekenmoraal

 

  1. Wij zwijgen van de bovennatuurlijke deugden, die niemand beoefenen of ook maar verkrijgen kan zonder een bijzondere gunst en genade van God. Het spreekt van zelf, dat er van deze deugden geen spoor te vinden is in mensen, die de verlossing van het mensdom, de bovennatuurlijke genade, de Sacramenten, en de zaligheid hiernamaals in de hemel als onbekende dingen verachten.
  1. Wij spreken alleen maar over de verplichtingen van de natuurlijke zedelijkheid. God, de Schepper van de wereld, die haar in Zijn voorzienigheid bestuurt; de eeuwige wet, die beveelt de natuurlijke orde te bewaren en verbiedt haar te verstoren; het laatste doel van de mens, dat alle belangen ver overtreft en buiten de aardse dingen gelegen is: ziedaar de bronnen, ziedaar de beginselen van alle rechtvaardigheid en zedelijkheid. Worden die beginselen verworpen – en dat plegen de naturalisten en ook de vrijmetselaars te doen – dan heeft de kennis van recht en onrecht onmiddellijk geen vast en verdedigbaar steunpunt meer. Inderdaad, de enige moraal welke de vrijmetselarij aanvaardt, en waarin het opgroeiend geslacht volgens haar gevormd moet worden, is de zogenaamde lekenmoraal, de onafhankelijke, de vrije moraal, d.w.z. een moraal zonder enige godsdienstige gedachte. Maar hoe arm zulk een moraal is, hoe krachteloos, hoe wankel zij is bij iedere windvlaag van de hartstochten wordt door de betreurenswaardige vruchten ervan, die voor een deel al zichtbaar zijn, voldoende aangetoond. Want overal waar die moraal vrijer haar invloed kon doen gelden, overal waar het christelijk onderwijs zijn plaats moest ruimen, daar verdwenen spoedig goede en reine zeden, daar kwamen monsterachtige theorieën in zwang, daar steeg misdadige overmoed ten top. Algemeen klaagt men daarover en betreurt men het; en zelfs niet weinigen van hen, die het eigenlijk in de verste verte niet zouden willen erkennen, moeten daar onder de drang van de duidelijke werkelijkheid menigmaal getuigenis van afleggen.

 

b) Geen bedwingen van de hartstochten, maar prikkelen daarvan

 

  1. Bovendien, daar de menselijke natuur als gevolg van de smet van de erfzonde veel meer tot het kwaad dan tot de deugd geneigd is, is het voor een zedelijk leven volstrekt vereiste, de opstandige neigingen te bedwingen en de begeerten aan de rede te onderwerpen. Deze strijd vordert zeer dikwijls de verachting van het aardse en de aanvaarding van de zwaarste inspanning en moeite, om te bereiken dat het verstand altijd zegevierend zijn vereiste heerschappij behoude. Maar de naturalisten en vrijmetselaars hechten in het geheel geen geloof aan de goddelijke openbaring en ontkennen dus de zondeval van de stamvader van het menselijk geslacht. Consequent ontkennen zij, dat de vrije wil ook maar in iets “verzwakt en ten kwade geneigd” is. Integendeel, zij geven een overdreven voorstelling van de kracht en de voortreffelijkheid van de menselijke natuur, leggen in haar alleen het beginsel en de maatstaf van het zedelijk goed, en kunnen zelfs niet op de gedachte komen, dat er tot bedaring van de onstuimige opwellingen van de natuur en tot beheersing van de begeerten een voortdurende, zware, en volhardende krachtsinspanning nodig is. Wij zien dan ook, dat men overal middelen aan de hand doet om de hartstochten te prikkelen: dagbladen en romans zonder enige zedigheid of kiesheid; toneelstukken die zich door losbandigheid kenmerken; een kunst die schaamteloos haar onderwerpen kiest volgens de regels van het zogenaamde realisme; geraffineerde uitvindingen tot bevordering van zinnelijkheid en wekelijkheid; in één woord: alle mogelijke middelen tot streling van de lusten, die het gevoel voor deugd verdoven en in slaap moeten brengen. Dat is een misdadige handelwijze, maar zij is uiterst consequent bij lieden, die de hoop op hemelse goederen verwerpen, alle geluk in het vergankelijke stellen en het als het ware neerhalen naar de aarde.

 

c) Een afschuwelijk voorstel

 

  1. Voor hetgeen wij gezegd hebben kan als bevestiging dienen een feit, dat op zich zelf niet verrassend is, maar waarvan het alleen verrassend is, dat men het durft uitspreken. Het is namelijk een gewoon verschijnsel, dat niemand zich met groot er slaafsheid in dienst stelt van sluwe en listige mensen dan zij, wier zielenkracht door de heerschappij van de hartstochten verslapt en gebroken is; dit wetend hebben enkele vrijmetselaars openlijk het volgende voorstel gedaan: men moet opzettelijk, systematisch beproeven de grote massa tot verzadiging toe alle mogelijke gelegenheid tot uitleving van de hartstochten te geven, want zodoende zal zij in hun hand gemakkelijk een willoos werktuig voor alle aanslagen worden.

 

§4 – De vrijmetselarij huldigt het naturalisme in zake huwelijk, opvoeding en onderwijs

 

  1. Wat de huiselijke samenleving betreft, komt heel de leer van de naturalisten ongeveer hierop neer. Het huwelijk behoort tot het terrein van de contracten, en kan als degenen die het gesloten hebben dat willen, ook rechtens weer verbroken worden. De macht over de huwelijksband berust bij de burgerlijke overheden. Bij de opvoeding van de kinderen moet men hun omtrent de godsdienst niets voorhouden als een zekere, uitgemaakte zaak. Ieder moet vrij zijn om op volwassen leeftijd te kiezen wat hij wil.
  1. Welnu, de vrijmetselaars zijn het daarmee volkomen eens. En dat niet alleen, maar het is reeds lang hun toeleg deze beginselen in zeden en levensgewoonten te doen overgaan. In vele, zelfs katholieke landen, is bij de wet bepaald, dat uitsluitend het burgerlijk huwelijk als geldig voor de wet wordt beschouwd. Elders is echtscheiding bij de wet toegestaan. Nog elders doet men pogingen om echtscheiding zo spoedig mogelijk bij de wet geoorloofd te maken. Zo gaat het met spoed de richting uit, dat het wezen van het huwelijk totaal veranderd wordt, d.w.z. dat het omgevormd wordt tot een onvaste, vluchtige verbintenis, die uit zinnenlust tot stand komt, en bij verandering van lust weer verbroken wordt.
  1. Daar is echter één ding, waar de vrijmetselarij met de grootste eensgezindheid naar uitziet, namelijk het onderwijs van de jeugd aan zich te trekken. Op die leeftijd, menen de vrijmetselaars, kunnen zij het kneedbare, buigzame gemoed gemakkelijk naar hun goedvinden vormen en in hun richting wringen. Dit is volgens hen de beste weg om toekomstige burgers naar hun ideeën op te leiden. Daarom mogen de bedienaren van de Kerk bij de opvoeding en het onderwijs van de jeugd volgens hen geen enkele gelegenheid hebben tot onderricht of toezicht, en op vele plaatsen zijn zij er al in geslaagd te bewerken, dat heel het onderwijs in de handen van leken is, en dat bij de morele vorming geen sprake meer is van de hoge, heilige verplichtingen van de mens jegens God.

 

§5 – De vrijmetselarij huldigt het naturalisme met betrekking tot het staatkundig leven.

 

  1. Zien wij vervolgens hun beginselen inzake het staatswezen. Op dit gebied is het grondbeginsel van de naturalisten: alle mensen hebben gelijke rechten en moeten onder alle opzichten op één en dezelfde lijn gesteld worden. Ieder is van nature vrij; niemand heeft het recht anderen te bevelen. Van de mensen gehoorzaamheid vorderen voor een of ander gezag, behalve dan voor een gezag dat aan hen zelf ontleend is, staat gelijk met onrechtvaardige dwang. Het volk is de drager van alle macht; de regering heeft haar macht krachtens opdracht of toestemming van het volk, en wel zo, dat men bij verandering van de volkswil de vorsten zelfs tegen hun wil kan afzetten. De bron van alle burgerrechten en burgerplichten ligt in het volk, of bij de regering, maar dan een regering, die de nieuwste theorieën huldigt. Bovendien eisen zij een staat zonder God; onder de verschillende godsdiensten heeft geen enkele recht op enigen voorrang boven de andere; alle godsdiensten moeten gelijk behandeld worden.
  1. Dat deze beginselen evenzeer die van de vrijmetselaars zijn, en dat zij overal de constituties in dezen geest willen hervormen, is te bekend om nog bewijs te behoeven. Want reeds lang trachten zij openlijk dit met aanwending van alle mogelijke middelen door te voeren. Juist daardoor banen zij voor het grote getal onruststokers de weg tot nog ernstiger omwentelingspogingen. Want deze hebben de opheffing van alle onderscheid in stand en bezit, en een algehele gelijkheid en gemeenschap van goederen in de zin.

 

ARTIKEL 3 – De valse en gevaarlijke aard van de vrijmetselarij

 

  1. Zo is dus de aard en het streven van de vrijmetselarij uit deze summiere bespreking voldoende duidelijk. De hoofdprincipen van de vrijmetselaars zijn zo zeer, zo tastbaar met het verstand in tegenspraak, dat men geen krasser tegenspraak vinden kan.

 

§1 – De vrijmetselarij is vals in haar houding

 

a) tegen de christelijke godsdienst

 

  1. Godsdienst en Kerk willen vernietigen, die God gesticht heeft en door Zijn bescherming onvergankelijk bewaart; het heidendom met zijn zeden en gebruiken na achttien eeuwen weer willen invoeren, is een bewijs van buitengewone dwaasheid en goddeloze vermetelheid. Even afschuwelijk en ondraaglijk is het ook, de weldaden te versmaden, die Jezus Christus niet alleen voor ieder mens afzonderlijk, maar ook voor huisgezin en maatschappij in Zijn liefde verworven heeft, weldaden, welker grootte zelfs door vijanden luide wordt erkend. In zulk een waanzinnig en afschuwelijk streven zou men bijna de onverzoenlijke haat en wraaklust van Satan tegen Jezus Christus kunnen zien.

 

b) tegen gerechtigheid en zedelijkheid

 

  1. Zo ook dit andere punt: het rusteloos pogen van de vrijmetselaars om de voornaamste grondslagen van rechtvaardigheid en zedelijkheid omver te werpen en zich te maken tot handlangers van hen, die iedere dierlijke lust geoorloofd zouden wensen te zien. Dat is niets anders dan het mensdom een ondergang in smaad en schande bereiden.

 

c) tegen het huisgezin

 

  1. Het kwaad wordt nog verergerd door hun gevaarlijke plannen tegen huisgezin en maatschappij. Zoals wij namelijk bij een andere gelegenheid uiteengezet hebben, heeft het huwelijk volgens het overeenstemmend gevoelen van bijna alle volken en alle eeuwen een heilig, godsdienstig karakter, en is het door een goddelijke wet verboden de huwelijksband te verbreken. Verliest nu het huwelijk zijn gewijd karakter, wordt de echtscheiding toegestaan, dan ontstaat als noodzakelijk gevolg storing en verwarring in het huisgezin, dan verliest de vrouw haar waardigheid, dan zijn de kinderen niet meer zeker van hun goederen en hun leven.

 

d) tegen godsdienst in het openbaar leven

 

  1. De godsdienst uit het openbaar leven geheel verbannen; bij wetgeving en bestuur niet meer rekening houden met God, dan indien Hij in het geheel niet bestond, dat is een misdaad zelfs bij de heidenen ongehoord. Deze waren in hun binnenste zo diep en vast overtuigd van het bestaan van de goden, maar ook van de noodzakelijkheid een openbare uitoefening van de godsdienst, dat zij zich eer een stad zonder grond dan een stad zonder God konden voorstellen. Inderdaad, de maatschappij, waarvoor wij van nature bestemd zijn, is een stichting van God, de Schepper van de natuur. God is het beginsel en de bron van al de ontelbare goederen, die wij in en door de maatschappij voortdurend in overvloed genieten. Zoals wij dan ook ieder persoonlijk overeenkomstig de natuurwet aan God eerbiedige, vrome hulde moeten brengen, omdat wij het leven en de goederen, die er mee gepaard gaan, van God ontvangen hebben, zo is dat om dezelfde reden ook het geval met volken en staten. Wie derhalve de burgerlijke gemeenschap ontslagen wil zien van elke godsdienstige verplichting, handelt daardoor ongetwijfeld niet alleen onrechtvaardig, maar ook dwaas en onzinnig.

 

e) tegen het gezag in de staat

 

  1. Verder, de mensen zijn volgens Gods wil van nature bestemd voor een leven in maatschappelijk verband, en het gezag vormt de band, die voor het behoud van de maatschappij zo nodig is, dat zij zonder dezen band ogenblikkelijk moet uiteenvallen; maar als dit zo is, dan volgt daaruit, dat God, die de oorsprong is van de maatschappij, ook de oorsprong is van het gezag. Hieruit begrijpt men, dat iedere gezagsdrager, wie hij ook zij, Gods dienaar is. Derhalve, voorzover het doel en de natuur van de maatschappij het vorderen, behoort men aan de rechtmatige bevelen van het wettige gezag evenzeer te gehoorzamen als aan God, de Albestierder, zelf, en het is een grote onwaarheid, dat het aan het volk vrijstaat naar believen gehoorzaamheid te weigeren.

 

f) tegen de orde in de maatschappij

 

  1. Zo ook: wat de onderlinge gelijkheid van alle mensen betreft: niemand twijfelt daaraan, als men let op de gemeenschappelijke afkomst en natuur, op het laatste doel, waarvoor allen bestemd zijn, en op de rechten en plichten, die daar vanzelf onmiddellijk uit voortvloeien. Daartegenover echter staat: de aangeboren talenten van allen kunnen niet even groot zijn, en de een verschilt van de ander in lichaams- of geesteskracht, en er bestaan zeer veel verschillen in karakter, gezindheid en natuurlijke aanleg; en bijgevolg is niets zo met het verstand in strijd, als alles in één abstract begrip van absolute gelijkheid te willen samenvatten, en dan die gelijkheid op het gebied van het politieke leven te willen toepassen. Een volmaakt lichaam bestaat uit de ordelijke verbinding van verschillende ledematen, die in vorm en functie verschillen, maar die tezamen, en elk op zijn plaats, een organisme vormen, dat schoon is om te zien, sterk is in kracht en waarin alles nodig is om de dienst, dien het bewijst. Zo is het ook met de staat. Daarin is een bijna eindeloze verscheidenheid van bestanddelen. Zouden deze zich allen als gelijk beschouwen, en ieder hun eigen zin volgen, dan zou men een staatsbeeld krijgen, zo misvormd als maar mogelijk is. Maar als die delen een verschillenden rang innemen door hun ambt, hun bezigheid, hun beroep, en geordend tot het algemeen welzijn samenwerken, dan vertonen zij het beeld van een welingerichte staat, die met de bedoelingen van de natuur overeenkomt.

 

§2 – Men heeft dus van de vrijmetselarij ernstige dingen te vrezen

 

  1. Overigens moet men als gevolg van de bovenvermelde revolutionaire dwalingen het ergste vrezen voor de verschillende staten. Want waar de vreze Gods en de eerbied voor de goddelijke wetten is verdwenen, het gezag van de vorsten veracht wordt, revolutionaire begeerten vrij spel krijgen, aan de volkshartstochten de vrije teugel mag gevierd worden, zonder enige rem dan de vrees voor straf, daar moet noodzakelijk een algehele omwenteling van de bestaande orde volgen. Deze totale omwenteling is volgens hun eigen openlijke bekentenis dan ook het welberaamd plan van de verbonden communistische en socialistische partijen. En de vrijmetselarij mag niet beweren, dat zij daar geheel buiten staat. Want zij begunstigt hun plannen ten zeerste en heeft de voornaamste hoofdbeginselen met hen gemeen. Als de vrijmetselaars niet onmiddellijk en overal het uiterste beproeven, dan ligt dat niet aan hun leer en evenmin aan hun wil, maar dan ligt dat aan de onverwoestbare kracht van de geopenbaarde godsdienst, en tegelijk aan het gezonder denkende deel van de mensen, die zich niet in de dienst willen stellen van de geheime genootschappen en zich tegen hun onzinnige pogingen moedig verzetten.

 

§3 – Vooral ook om haar bedrieglijke optreden bij vorsten en volken

 

  1. Het ware te wensen, dat allen de boom beoordeelden naar de vruchten en zouden inzien, waar de zaden en kiemen liggen van de rampen, waaronder wij reeds gebukt gaan, en van de gevaren die ons bedreigen. Wij hebben te doen met een listigen, sluwen vijand, die volken en vorsten naar de mond praat en beiden door zachte, vleiende woorden gevangen houdt.
  1. Onder de schijn van vriendschap trachtten de vrijmetselaars zich toegang te verschaffen bij de vorsten, met de bedoeling juist hen als machtige medewerkers en helpers te hebben ter vernietiging van het katholicisme. En om hen nog meer tegen de Kerk op te hitsen, brachten zij onophoudelijk de lasterlijke beschuldiging tegen haar in, dat zij uit afgunst twist zocht met de vorsten over hun koninklijke bevoegdheid en rechten. Door deze tactiek zeker van hun zaak en brutaal geworden, begonnen zij groten invloed te krijgen op de regeringen, terwijl zij overigens gereed stonden om de grondslagen van de rijken aan het wankelen te brengen en de vorsten te belasteren en te verdrijven, zo dikwijls dezen zich bij hun bestuur niet naar hun wensen gedroegen.
  1. Op eenzelfde manier hebben zij, door het volk naar de mond te praten, ook daarmee hun spel gedreven. Zij hebben de mond vol klinkende woorden als “vrijheid” en “volkswelvaart”. Het is, zo hebben zij het volk wijs gemaakt, de schuld van de Kerk en van de vorsten, dat de grote massa niet uit onrechtvaardige slavernij en gebrek is verlost. Op die wijze hebben zij onder het volk een dorst naar omwenteling opgewekt en het tot bestrijding van geestelijk en wereldlijk gezag opgestookt. Maar in werkelijkheid blijven de bereikte voordelen ver beneden de gewekte verwachtingen. Veeleer moet het volk, onder nog zwaarder druk dan vroeger, bij zijn ellende juist de troost missen, dien het bij een christelijke staatsinrichting gemakkelijk en in overvloed had kunnen vinden. Maar zo is het nu eenmaal: allen die zich verzetten tegen de orde, die door Gods voorzienigheid is vastgesteld, krijgen gewoonlijk deze straf voor hun hoogmoed: wat zij in hun onbezonnen verwachting hadden aangezien voor een bron van voorspoed en geluk, juist daarin vinden zij niets dan ongeluk en ellende.

 

§4 – De Kerk is daarentegen een steun voor vorsten en volken

 

  1. In het gebod van de Kerk daarentegen om eerst en vooral aan God, de oppersten Heerser, te gehoorzamen, zou men toch volkomen ten onrechte een grond kunnen vinden voor de beschuldiging, dat de Kerk het burgerlijk gezag ongunstig gezind is, of ook maar in één punt aanspraak zou maken op het recht van de vorsten. Integendeel, zij beveelt, dat men aan het wereldlijk gezag uit welbegrepen plichtsbesef in alles wat redelijk is ten volle moet gehoorzamen. En dat volgens de leer van de Kerk het gezag God zelf tot oorsprong heeft, dat geeft aan het wereldlijk gezag een hogere waardigheid, en is een machtig hulpmiddel, om bij de burgers eerbied en liefde ervoor te winnen. De Kerk bemint ook de vrede, bevordert de eendracht, omhelst allen in moederlijke liefde. Uitsluitend er op bedacht de mensen te helpen, leert zij, dat men rechtvaardigheid met zachtheid, gezag met redelijkheid, wetten met gematigdheid moet verbinden; dat men niemands recht mag krenken; dat men de openbare orde en rust moet bevorderen; dat men de nood van de behoeftigen zoveel mogelijk door particuliere en openbare weldadigheid moet lenigen. “Doch”, om de woorden van Augustinus te gebruiken, “dit is de reden waarom men meent, of de mening ingang wil doen vinden, dat de christelijke leer niet met het belang van de staat overeenkomt: men wil de staat niet op de vasten grondslag van de deugden, maar op de straffeloosheid voor de zonde vestigen.”
  1. Begreep men dit alles, dan zou men het als een eis van wijze staatkunde en een noodzakelijke voorwaarde voor het algemeen welzijn beschouwen, dat vorsten en volken, in plaats van met de vrijmetselaars samen te spannen tot de ondergang van de Kerk, met de Kerk zouden meewerken om de aanvallen van de vrijmetselaars te breken.

 

HOOFDSTUK 3: Besluit: de voornaamste hulpmiddelen tegen de vrijmetselarij

 

§1 – De stipte onderhouding van de besluiten van de H. Stoel

 

  1. In ieder geval, bij zulk een ernstig en reeds al te zeer verbreid kwaad is het onze taak, eerbiedwaardige broeders, te zinnen op redmiddelen.
  1. Nu ligt het beste en sterkste redmiddel, wij begrijpen het, in de kracht van de geopenbaarde godsdienst. Daarom voeden de vrijmetselaars daartegen een fellere haat, naarmate zij er een grotere vrees voor hebben; maar daarom ook beschouwen wij het als de hoofdzaak, die heilzame kracht tegen den gemeenschappelijke vijand te hulp te roepen. Alle verordeningen dus van onze voorgangers, de pausen, tegen de plannen en pogingen van de vrijmetselarij; alle maatregelen om van het lidmaatschap van dergelijke genootschappen af te schrikken, of tot opzegging van het lidmaatschap te bewegen: die alle bevestigen en bekrachtigen wij met ons apostolisch gezag. Wij stellen hierbij een groot vertrouwen op de goeden wil van de christenen, en bidden en bezweren ieder hunner bij het heil zijner ziel, er een gewetenszaak van te maken, ook maar een vingerbreed van de bevelen van de apostolische Stoel in dezen af te wijken.
  1. U echter, eerbiedwaardige broeders, verzoeken wij dringend, uw ijverige bemoeiingen met de onze te verenigen, om deze onreine besmetting, die zich door al de aderen van de maatschappij verbreidt, uit te roeien. Het geldt hier de verdediging van Gods eer en van het heil van de naasten. Als gij dit voor ogen houdt, zult gij in de strijd de moed, de sterkte niet missen. Uw voorzichtigheid zal u de beste middelen doen vinden om allen tegenstand en belemmering te boven te komen.
  1. Maar omdat het bij het gezag van ons ambt hoort, van onzen kant een of andere deugdelijke gedragslijn aan te geven, het volgende.

 

§2 – De ontmaskering van de vrijmetselarij

 

  1. Weest overtuigd: eerst en vooral moet de vrijmetselaars het masker worden afgerukt en hun eigen gezicht worden weergegeven. Uw volk moet door mondeling onderricht en door herderlijke brieven ingelicht worden omtrent de sluwe methodes, die zulke genootschappen aanwenden om te trekken en te lokken; omtrent het verkeerde van hun theorieën en het schandelijke van hun praktijken. Zoals onze voorgangers meermalen hebben bepaald: niemand mag, om welke reden ook, zich bij de vrijmetselarij aansluiten, wanneer hem ten minste zijn katholiek geloof en zijn zielenheil zoveel waard zijn als het wezen moet. Niemand late zich bedriegen door het vertoon van hoogstaande moraliteit, dat het genootschap maakt; een of ander immers zou kunnen denken, dat de vrijmetselaars niets vorderen dat apert strijdig is met godsdienst en moraal; maar in werkelijkheid is het genootschap in heel zijn wezen en doel zondig en misdadig; en dus is het verbod om er zich bij aan te sluiten of het op enige wijze te steunen terecht gegeven.

 

§3 – Voortdurend onderricht van het volk met behulp van geestelijkheid en leken

 

  1. Op de tweede plaats: door voortdurend onderricht en voortdurende aansporing moet het volk gebracht worden tot het ijverig opdoen van godsdienstkennis. Voor dit doel raden wij u ten sterkste aan, om op geschikte tijd in geschriften en conferenties de heilige geheimen, waarin de kern van de christelijke wijsheid besloten is, te laten uiteenzetten. Het resultaat daarvan zal zijn, dat, vooral bij de tegenwoordige onbeperkte vrijheid van publicatie en onverzadelijke weetgierigheid, de geesten een tegengif van gezonde leer ontvangen en tegen allerlei vormen van dwaling en allerlei verleiding tot ondeugd beschermd worden.
  1. Voorzeker een grootse taak. Maar als gij uw best doet, dat uw geestelijkheid een degelijke ascetische en wetenschappelijke vorming ontvangt, dan zal deze de eerste zijn, om u bij uw arbeid behulpzaam ter zijde te staan. Doch zulk een edele, belangrijke zaak vordert ook de ijverige medewerking van leken, die liefde voor de godsdienst en voor het vaderland met hoogstaand leven en wetenschap verenigen. Doet met behulp van de vereende krachten uit beide standen uw best, eerbiedwaardige broeders, de Kerk in haar diepste wezen bij de mensen bekend en bemind te maken. Want hoe beter men de Kerk kent, en hoe meer men haar bemint, des te meer zal men de geheime genootschappen verafschuwen en vluchten.

 

De derde Orde van de H. Franciscus

  1. Daarom grijpen wij deze gunstige gelegenheid aan, om onze vroegere uitspraken te herhalen betreffende de noodzakelijkheid om de derde Orde van de H. Franciscus, wier regel wij onlangs op voorzichtige wijze enigszins verzacht hebben, met de grootste ijver te verbreiden en te beschermen. Heel de betekenis immers van die orde is, volgens het idee van haar stichter, de mensen uit te nodigen tot navolging van Christus, tot liefde voor de Kerk en tot de trouwe naleving van alle christelijke plichten. Daarom is zij – het kan niet anders – een machtig middel tegen de besmetting van de kant van de verderfelijke genootschappen. Moge daarom deze heilige vereniging dagelijks groeien door het toetreden van nieuwe leden. Bij de vele andere vruchten die men daarvan mag verwachten zal dit de heerlijkste vrucht zijn: daar zullen de mensen gebracht worden tot vrijheid, broederschap en gelijkheid. Niet volgens de dwazen droom van de vrijmetselaars, maar zoals Jezus Christus ze aan het mensdom gebracht heeft en Franciscus ze als levensprogram nastreefde. Wij bedoelen de vrijheid “van de kinderen van God”, waardoor wij geen slaven zijn van Satan, noch van de harde dwingelandij van de hartstochten; de broederschap die haar oorsprong vindt in God, aller Schepper en aller Vader; de gelijkheid, die staande op de grondslag van rechtvaardigheid en liefde, niet alle onderscheid tussen de mensen opheft, maar bij alle verscheidenheid van levenswijze, bedieningen en werkzaamheden toch die bewonderenswaardige eensgezindheid en harmonie bewerkt, die uiteraard tot het welzijn van de maatschappij strekt en haar heerlijk sieraad vormt.

 

§4 – Sociale en caritatieve verenigingen

 

  1. Op de van derde plaats: daar is een wijze instelling van het voorgeslacht, die met verloop van tijd ophield te bestaan, maar die als voorbeeld en model voor iets van degelijks in de tegenwoordige tijd dienen kan. Wij bedoelen de gilden of corporaties van handarbeiders, opgericht onder leiding van de godsdienst tot bescherming van stoffelijke en zedelijke welstand. Onze voorouders hebben door langdurige praktische ondervinding het nut van deze verenigingen leren begrijpen. Onze tijd zal dat nut misschien nog beter inzien, wijl zij bijzonder geëigend zijn om de machtigen invloed van de verkeerde genootschappen te verijdelen. De arbeiders, die met hun loon een behoeftig bestaan hebben, verdienen alleen reeds om hun treurige toestand op de allereerste plaats ten zeerste onze liefde en troost; maar bovendien staan zij vooral, juist door dien toestand, bloot aan de verleiding van de kant van lieden, die met bedrog en list te werk gaan. Daarom moet men hen met de grootste liefde te hulp komen, en hen bewegen lid te worden van goede verenigingen om te voorkomen, dat zij zich tot het lidmaatschap van verkeerde laten verleiden. Het zou daarom onze vurige wens zijn, dat die gilden op initiatief en onder bescherming van de bisschoppen in een aan onzen tijd aangepaste vorm overal weder opgericht werden; dat zou het volk ten zegen zijn. Het bezielt ons dan ook met grote vreugde, dat op verscheidene plaatsen reeds zulke bonden, alsook verenigingen tot hulpbetoon uit andere standen zijn opgericht. Beide hebben zich tot doel gesteld de eerzame armere volksklasse te helpen, de kinderen, de gezinnen ervan krachtig in bescherming te nemen, en in haar midden godsvrucht, godsdienstkennis en zedelijkheid te bevorderen.

 

De St. Vincentiusvereniging

  1. Nu wij het hierover hebben kunnen wij niet zwijgen over dat heerlijk voorbeeld en model, de voor het armere volk hoogst verdienstelijke vereniging van de heilige vader Vincentius a Paulo. Het werk, het streven dezer vereniging is bekend. Haar hele bestaan namelijk gaat er in op om behoeftigen en ongelukkige uit eigen beweging te hulp te komen, en dat met bewonderenswaardige vindingrijkheid en bescheidenheid. Hoe minder deze vereniging de openbaarheid zoekt, des te beter en doeltreffender is haar werkzaamheid ter beoefening van de christelijke naastenliefde en tot leniging van de nood.

 

§5 – Bijzondere zorg voor de jeugd

 

  1. Op de vierde plaats, om gemakkelijker tot het gewenste doel te komen, bevelen wij aan uw trouwe waakzame zorg nog veel meer de jeugd aan, want deze is de hoop van de maatschappij.
  1. Wijdt het grootste deel uwer zorgen aan het onderwijs van de jeugd. Weest overtuigd, dat gij niet te ver kunt gaan in uw zorg om het opgroeiend geslacht ver te houden van scholen en onderwijzers, die een reden tot vrees geven voor verspreiding van de besmettende adem van de verkeerde genootschappen.
    De ouders, de godsdienstleraars, de zielzorgers zullen op uw bevel bij het onderwijs in de godsdienst, als de gelegenheid zich voordoet, met nadruk de kinderen en leerlingen wijzen op het misdadig karakter van zulke genootschappen en zorgen, dat zij reeds vroegtijdig leren op hun hoede te zijn voor de vele bedrieglijke middelen en listen, welke de verbreiders van die genootschappen gewoon zijn te gebruiken om de mensen in hun strikken te vangen.
    Ja nog meer; degenen die de jeugdige leerlingen tot het ontvangen van de heilige Sacramenten ambtshalve voorbereiden, zullen wijs doen, als zij ieder van hen er toe bewegen het vaste voornemen te maken om nooit zonder voorkennis van hun ouders of zonder de raad van hun zielzorger of biechtvader zich bij een of ander genootschap aan te sluiten.

 

§6 – Gebed

 

  1. Maar wij begrijpen zeer goed: ook onze gezamenlijke inspanning zal niet toereikend zijn om op de akker van de Heer deze verderfelijke zaden uit te roeien, als niet de hemelse Heer van de wijngaard ons pogen met Zijn genade ondersteunt.
  1. Daarom moeten wij Zijn hulp en bijstand afsmeken, met een ijver en een zorg als gevorderd worden door de machtigen invloed van het gevaar en de grootte van de nood. Overmoedig door haar succes, steekt de vrijmetselarij brutaal de kop op, en schijnt zij in haar halsstarrig pogen geen maat meer te zullen houden. Al haar volgelingen zijn door een goddeloos verdrag en geheime plannen samen verbonden, bewijzen elkander wederkerig hulp, en wekken elkander op tot vermetele misdaden. Zulk een hevige aanval eist een even sterke verdediging. Alle weldenkende namelijk moeten samen een grootse vereniging vormen van gebed en actie. Wij vragen hen van derhalve met aandrang om één van hart, dicht aaneengeschaard, onwrikbaar stand te houden tegen het opdringend geweld van de genootschappen, en daarbij voortdurend in hartelijk gebed smekend de handen tot God te heffen, om te verkrijgen, dat het christendom groeie en bloeie, dat de Kerk haar noodzakelijke vrijheid verkrijge, dat de afgedwaalden tot de gezonde leer mogen terugkeren, dat eindelijk eens de dwaling voor de waarheid en de ondeugden voor de deugd mogen wijken.
  1. Vragen wij de hulp en de voorspraak van de Maagd Maria, de Moeder Gods, dat zij, die van het ogenblik van haar ontvangenis af de Satan heeft overwonnen, nu ook haar macht moge tonen tegen de goddeloze genootschappen, waarin wij de weerspannigheid van de boze geest met al zijn onbeheerste, verraderlijke huichelarij weer duidelijk zien herleven.
  1. Bidden wij vurig tot de aanvoerder van de engelen in de hemel, die de helse vijanden heeft neergeslingerd, de H. Michaël, tot de H. Josef de bruidegom van de allerheiligste Maagd, de reddende hemelse patroon van de katholieke Kerk, tot de grote Apostelen Petrus en Paulus, de onoverwinnelijke verbreiders en verdedigers van het Christengeloof. Steunend op hun bescherming en aller volhardend gebed hopen wij, dat God het mensdom te midden van de overal dreigende gevaren te rechter tijd met Zijn genade te hulp zal komen.

 

Slot met apostolische zegen

 

  1. Als onderpand van de hemelse gaven en als bewijs van onze welwillendheid, verlenen wij aan u, eerbiedwaardige broeders, aan de geestelijkheid en aan heel het volk, dat aan uw waakzaamheid is toevertrouwd, van ganser harte de apostolische zegen in de Heer.

 

Gegeven te Rome bij St. Pieter, de 20ste april van het jaar 1884,

het zevende van ons pausschap.

Paus Leo XIII