De apostolische constitutie “Cum ex apostolatus” van Paus Paulus IV a b
Ik beperk me tot wat de constitutie zegt over de Roomse Opperherder. Deze constitutie decreteert dat, als men op een zekere dag ontdekt dat de regerende Paus afgeweken is van het geloof of in ketterij is gevallen voor zijn verkiezing, dan zijn deze verkiezing en alle akten die hij als ‘paus’ gesteld heeft, ongeldig, zelfs al heeft iedereen hem als Paus erkend.
Sommigen hebben gedacht dat ze uit deze constitutie konden afleiden dat hedendaags de H. Stoel vacant is. Het volstaat, meenden ze, het bewijs te leveren dat Paulus VI en Johannes-Paulus II [en hun opvolgers] voor hun verkiezing tot de H. Stoel in ketterij vervallen zijn en dan kan men de constitutie toepassen.
Tegenover deze poging om in de ‘pauskwestie’ tot een oplossing te komen, kan men twee bezwaren inbrengen.
Het eerste bezwaar betreft het feit van ketterij zelf. Men moet het bewijs leveren dat zij de formele zonde van ketterij bedreven hebben. Men stelt dus vast dat de onoverkomelijke moeilijkheden die in de andere artikelen besproken werden, hier terug komen.
Dit zou al volstaan om aan te tonen dat deze constitutie niets aanbrengt om tot een zeker besluit te komen in de huidige ‘pauskwestie’.
Het tweede bezwaar betreft haar juridische waarde. De beschikkingen van deze constitutie werden niet opgenomen in de Codex van 1917 en daarom zijn ze waarschijnlijk niet meer van kracht. 1
Of al de disciplinaire beschikkingen van bovengenoemde constitutie zo maar toegepast kunnen worden, is betwijfelbaar. De beschikkingen die men terug vindt in de canons 188, 4° en 2314 §1 zijn zeker nog van kracht. (Deze werden besproken in voorgaand artikel). De andere beschikkingen zijn niet meer van kracht, tenzij ze goddelijke wetten zijn. Wie kan daar uitsluitsel over geven?
Enkelen hebben beweerd dat de beschikkingen van de constitutie van Paulus IV “in de lijn van het goddelijk recht” liggen en dat ze dus nog van kracht zijn. Dit is echter onjuist, want het positieve recht ligt van nature “in de lijn” van het goddelijke recht of de natuurwet. Het positieve kerkelijke recht geeft bepalingen die noodzakelijk zijn om het goddelijke recht of de natuurwet concreet toe te passen.
Volgens het goddelijke recht bestaat er een zekere radicale onverenigbaarheid tussen een ketter en de uitoefening van een kerkelijke functies. 2 Maar hoe deze radicale onverenigbaarheid tot de uiteindelijke gevolgen leidt (effectieve beroving van het ambt, van de rechtsmacht, afzetting…): dat wordt door het goddelijke recht niet bepaald, of tenminste door de Kerk nog niet geëxpliciteerd, voor zover deze bepalingen impliciet in de openbaring inbegrepen zijn.
Aangezien Paus Paulus IV in zijn constitutie niet zegt dat deze maatregelen tot de geopenbaarde waarheid behoren, blijft de twijfel bestaan en moeten we ze beschouwen als kerkelijke wetten.
We besluiten dus dat het argument, gebaseerd op de bovengenoemde constitutie, geen voldoende bewijskracht heeft.3
De beschikkingen die we vinden in canon 188, 4° en 2314 §1 hebben we besproken in een vorig artikel.
De toepassing van canon 188,4° is onmogelijk daar in de huidige situatie niet kan bewezen worden, op een objectieve manier en op een wijze dat het bewijs geldt voor de gehele Kerk, dat er sprake is van formele zonde van ketterij.
Canon 2314 §1, 3° bepaalt dat ketters (scheurmakers en afvalligen) ipso facto eerloos worden als ze zich bij een niet-katholieke sekte aangesloten hebben of deze publiek aangehangen hebben. Maar wat ook het resultaat zal zijn van een nader onderzoek van deze beschikking, men kan niet inzien dat Paulus VI of Johannes-Paulus II voor of na hun verkiezing een zulke sekte aangehangen hebben.4
a Giampietro Carafa (28 juni 1476 – 18 augustus 1559) stamde uit Napels. In 1504 werd hij bisschop van Chieti. Samen met de heilige Gaetano van Thiene stichtte hij in 1524 de orde van de Theatijnen. Deze orde dankt haar naam aan de latijnse benaming voor Chieti, Theate.
Paus Paulus III verhief hem tot kardinaal. Hij stond aan het hoofd van de H. Inquisitie. In 1555 werd hij tot Paus verkozen en nam de naam Paulus IV aan. Op 15 februari van het jaar waarin hij stierf, vaardigde hij de Apostolische Constitutie uit die hier wordt besproken.
bAbbé Bernard Lucien, La situtation actuelle de l’Autorité dans l’Eglise, La Thèse de Cassiciacum. Chapitre IX, une ultime tentative: La bulle “Cum ex apostolatus” de Paul IV
1Zie canon 6 van de Codex
2Ik herneem hier de uitdrukking voorgesteld door A.X. Da Silveira, La nouvelle Messe de Paul VI…, p 273.
3Het is niet onbelangrijk te onderstrepen dat uitdrukkingen zoals ‘geldig ad perpetuum’ in het geheel niet beduiden dat een bepaalde beschikking niet kan afgeschaft worden door de bevoegde Autoriteit, maar alleen dat ze niet ingesteld werd voor een bepaalde tijdsduur. Per se, behalve bij een nieuwe tussenkomst van de Autoriteit, blijft deze beschikking voor onbepaalde tijd van kracht.
4De ‘conciliaire kerk’ kan niet als een niet-katholieke sekte, in de zin van het kerkelijke recht, beschouwd worden. De ‘conciliaire kerk’ is maar een benaming voor het geheel van de vernieuwingen die zich in de Kerk genesteld hebben, met het concilie en zijn nasleep, ten gevolge van de ontstentenis van de Autoriteit in de Kerk. Om in canonieke zin te kunnen spreken van een ware sekte moet de breuk met de Kerk als maatschappij juridisch voltrokken zijn, en dus dat de ‘pauskwestie’ officieel beslecht is. Bovendien wil ik eraan toevoegen dat de vrijmetselarij niet behoort tot de sekten die door deze canon bedoeld worden (Zie Naz, Traité de Droit Canonique, T. IV, tweede uitgave, 1954). De vrijmetselarij wordt behandelt in canon 2335. De niet-katholieke sekten, bedoeld in canon 2314, zijn ware religieuze groeperingen of ook atheïstische sekten die het strijdend atheïsme officieel op het voorplan geplaatst hebben.
Tweet