Meimaand: door Maria tot Jezus!

Heerlijkheden van Maria

(naar de H. Alfonsus van Liguori)

Maria is onze Moeder, zij zelf, zij roept ons toe en zegt ons: Si quis est parvulus veniat ad me (Sap. 9): Laat de kleinen tot mij komen. De kinderen hebben altijd het woord ‘moeder’ in hun mond: en in elk gevaar, waarin zij zich bevinden, bij alles wat hun vrees aanjaagt, hoort men hen aanstonds de stem verheffen en roepen: “Moeder, moeder!” O allerzoetste Maria, o allertederste Moeder, dit juist verlangt Gij ook van ons, Gij wilt dat ook wij kinderen worden, dat wij in onze gevaren immer roepen om U, immer tot U onze toevlucht nemen; want Gij wilt zo graag ons helpen en redden, gelijk Gij al uw kinderen gered hebt, die tot U hun toevlucht hebben genomen.

Een andere reden, waarom onze Moeder ons vurig bemint is, dat wij haar als kinderen zijn gegeven door haar beminde Jezus. Immers, alvorens te sterven, sprak de goddelijke Zaligmaker tot haar: Mulier, ecce filius tuus: “Vrouw, ziedaar uw zoon”. Met deze woorden wees Hij haar in de persoon van Joannes alle mensen als kinderen aan. Dit waren de laatste woorden, welke haar Zoon tot haar sprak. De laatste aanbevelingen, welke personen die men bemint, bij hun dood nalaten, worden altijd op hoge prijs gesteld en men kan ze nooit vergeten.

Nog zijn wij Maria’s zeer geliefde kinderen, omdat wij haar zeer veel smart hebben gekost. Welke kinderen worden door hun moeders het meest bemind? Meestal die, die hen het meeste lijden, de meeste smarten hebben gekost, om hen in het leven te bewaren. Welnu, zulke kinderen zijn wij. Wat heeft Maria niet moeten verduren, om ons het leven der genade te verwerven? Zelf heeft zij het dierbaar leven van haar Jezus aan de dood moeten prijsgeven, daar zij er immers voor ons in bewilligd heeft, Hem onder haar ogen , uitgeput van smarten, te zien sterven . Door dit verheven offer van Maria werden wij toen tot het leven der genade geboren. Dáárom dus zijn wij haar als kinderen zo dierbaar, omdat wij haar zo’n overgrote smart hebben gekost.

Staat er dus van de Eeuwige Vader geschreven, dat Hij uit liefde tot de mensen Zijn eigen Zoon prijs gaf aan de dood: Sic Deus dilexit mundum ut Filium suum unigenitum daret Jh 3,16: Zó heeft God de wereld bemind, dat Hij Zijn enige Zoon heeft gegeven; dan kan men volgens de H. Bonaventura eveneens van Maria zeggen: Sic Maria dilexit nos ut Filium suum unigenitum daret: Zó heeft Maria ons bemind, dat zij haar enige Zoon voor ons heeft gegeven. Zij gaf Hem ons ontelbare malen aan de voet van het Kruis, in de drie uren waarin zij getuige was van zijn dood. Toen immers deed zij elk ogenblik niets anders dan met de diepste smart en tevens met de grootste liefde tot ons, het leven van haar Zoon voor onze zaligheid opofferen en dat wel met zó grote standvastigheid, dat, indien toen de beulen ontbroken hadden, zijzelf, gelijk de H. Anselmus en de H. Antoninus zeggen, haar Zoon zou gekruisigd hebben, om te gehoorzamen aan de Wil van de Eeuwige Vader, die verlangde dat Jesus voor onze zaligheid stierf. Want, als Abraham sterk genoeg was om zijn zoon met eigen hand te willen slachtofferen, dan moeten wij geloven, dat Maria, die veel heiliger en veel gehoorzamer was dan Abraham, zeker dit offer met nog meer standvastigheid zou gebracht hebben.

Maar, om tot ons onderwerp terug te keren, hoe dankbaar moeten wij Maria niet zijn voor zulk een liefdedaad! voor het offer, dat zij bracht, zo smartelijk voor haar moederhart, het offer van het leven van haar Zoon, teneinde ons de eeuwige zaligheid te verwerven. De Heer beloonde Abraham overvloedig voor het offer, wat hij bereid was te brengen van zijn Isaak; maar wij, wat kunnen wij aan Maria wedergeven voor het leven, dat zij ons heeft geschonken van haar Jezus, die Zoon veel edeler en dierbaarder dan de zoon van Abraham? Die liefde van Maria, zegt de H. Bonaventura, verplicht ons ten zeerste haar te beminnen; wij zien toch dat zij ons meer bemind heeft dan iemand ter wereld; immers haar enige Zoon heeft zij ons gegeven, die zij meer dan zichzelf beminde.

O hoezeer overtreft deze goede Moeder al haar kinderen in liefde! Zij mogen haar beminnen zoveel zij kunnen, zegt de H. Martelaar Ignatius, altijd blijft Maria’s liefde het van haar beminnaars winnen: Semper Maria cum amantibus est amantior. Zij mogen haar beminnen gelijk een H. Stanislaus Kostka , die zó vol liefde voor deze dierbare Moeder was, dat hij, alleen door over haar te spreken, bij allen die hem hoorden, het verlangen opwekte, haar lief te hebben; hij begon geen handeling, zonder eerst voor haar beeltenis haar zegen te hebben gevraagd. Wanneer hij haar getijden of haar Rozenkrans bad, deed hij dit met zóveel gloed en innigheid, dat het scheen alsof hij met Maria van aanschijn tot aanschijn sprak. Zij mogen haar beminnen gelijk een gelukzalige Herman, die haar begroette als zijne beminde bruid, gelijk een H. Philippus Neri, die zich geheel verkwikt gevoelde, als hij slechts aan Maria dacht, en haar daarom zijn geneugte noemde; gelijk die grote beminnaar van Maria, de H. Bernardus, die deze zoete Moeder zó liefhad, dat hij haar een hartenroofster noemde: Raptrix cordium. Dat zij haar hun geliefde noemen, gelijk een H. Bernardinus van Siëna, welke haar elke dag in een van haar beeltenissen ging bezoeken, om daar aan zijn koningin door tedere samenspraken zijn liefde te verklaren, en wanneer men hen vroeg, waar hij elke dag naar toe ging, antwoordde, dat hij zijn geliefde ging bezoeken. Dat zij haar beminnen gelijk een H. Aloysius van Gonzaga, die voortdurend zózeer van liefde tot Maria brandde, dat hij nauwelijks de zoete naam van zijn dierbare Moeder hoorde noemen, of aanstonds ontvlamde zijn hart en de vlam van zijn liefde zette, voor allen merkbaar, geheel zijn gelaat in gloed.

In één woord, zij mogen doen of uitdenken al het mogelijke, waartoe een minnaar in staat is, nooit zal het hun gelukken Maria zó vurig te beminnen, als zij door haar worden bemind. Ik weet het, mijn Koningin, zo roept de H. Petrus Damianus haar toe, Gij bemint ons met een liefde, die zich door geen andere liefde, welke ook, laat overtreffen. Eens lag voor een beeld der allerheiligste Maagd de H. Alfonsus Rodriguez neergeknield; en de heilige voelde daar zijn ziel zózeer van liefde tot Maria branden, dat hij uitriep: “Mijn allerbeminnelijkste Moeder, ik weet het, Gij bemint mij; maar Gij bemint mij niet zózeer als ik U bemin.” Toen echter scheen Maria gekwetst in haar liefde; zij antwoordde hem uit de beeltenis en zei: “Wat zegt gij daar Alphonsus? O hoeveel groter is mijn liefde tot u dan uw liefde tot mij! Weet, dat de afstand tussen hemel en aarde niet zó groot is als de afstand tussen uw liefde en de mijne.”

Ja, deze allerdankbaarste Koningin laat zich nooit door haar dienaren in liefde overtreffen. Maria volgt hierin onze liefderijke Verlosser Jezus Christus na, zij geeft met haar weldaden en gunsten aan die haar beminnen, hun liefde dubbel weder. Geef dan, Jezus en Maria, want zonder uw genade kan ik U niet beminnen, geef dan omwille van uw verdiensten, niet om de mijne, geef aan mijn ziel de genade van U te beminnen, gelijk Gij het verdient!