Meimaand: Mariamaand

Gekomen is uw lieve Mei, Maria!

Maria3Een klein kindje wilde eens, bij heldere nacht, de sterren tellen, die aan de hemel stonden. Maar hoe langer het keek, hoe meer sterren het ontdekte. Er waren er zoveel! En ze flonkerden toch allemaal zo schoon! Het kind kon maar niet uitgekeken raken. Wat heeft Onze Lieve Heer alles toch schoon geschapen!

En toch, hoe mooi zo’n sterrenhemel ook mag zijn, hoe wonderbaar schoon en rijk Gods lieve natuur, toch heeft Onze Lieve Heer nog véél mooiere dingen gemaakt. We denken aan het stralend reine zieltje van een pas gedoopt kindje. Maar we denken vooral aan Onze Lieve Vrouwke.

De goede God heeft Zijn Moeder zo schoon en beminnelijk gemaakt, zo goed en rijk en machtig, dat we Haar nooit genoeg kunnen bewonderen. Maria is zo bewonderenswaardig, dat zelfs de engelen Haar niet naar waarde kunnen verheerlijken. Maria is het Meesterwerk van de goede God, het allerschoonste dat Hij ooit heeft gemaakt. Want Hij heeft Haar uitverkoren om Zijn Moeder te worden, de Moeder van God.

Niemand heeft ooit zozeer Zijn Moeder lief gehad als Jezus. Zal Hij dan ook niet blij zijn als wij veel van Maria houden en dikwijls aan haar denken? Vragen we aan Jezus een grote vurige liefde tot Maria, Zijn Moeder.


Wees gegroet Koningin, Moeder van Barmhartigheid! Maria4a

Hoe dankbaar moeten wij zijn tegenover Gods barmhartigheid, dat Hij ons Maria heeft gegeven tot voorspreekster, welke ons door haar gebeden alle genaden kan verwerven welke wij verlangen. O zeker wonderbare goedheid van onze God, roept de H. Bonaventura uit, welke aan degenen die tegen Hem misdaan hebben, U tot meesteres en voorspreekster gegeven heeft, om met Uw hulp alles te verkrijgen. Wij, arme zondaars, indien wij schuldig zijn tegenover de Goddelijke rechtvaardigheid, en al tot de hel zijn veroordeeld om onze zonden, zo moeten wij daarom toch niet wanhopen: laten wij onze toevlucht nemen tot die Goddelijke Moeder; plaatsen wij ons onder haar mantel, dan zal zij ons redden. Zij wil dat wij een goed voornemen zullen hebben, om ons leven te veranderen; een goed voornemen en een groot vertrouwen op Maria, zo zullen wij zalig worden. En waarom? Omdat Maria een almachtige voorspreekster is en een barmhartige voorspreekster, welke allen wenst zalig te maken.

Het is een groot voorrecht, dat Maria bij haar Zoon almachtig is. Niets is er dat de gelukzalige Maagd van God vraagt, of zij verkrijgt het ook; zij gebiedt ook als Koningin aan de engelen om haar dienaren te verlichten, te reinigen en te vervolmaken. Daarom ook, om ons vertrouwen op die machtige voorspreekster in te boezemen, laat de Kerk ons haar aanroepen met de titel van Machtige Maagd: Machtige Maagd, bid voor ons.

En waarom is de bescherming van Maria zo vermogend? Omdat zij de Moeder van God is. Het gebed der Moeder Gods, zegt de H. Antoninus, heeft de kracht van een bevel, zodat het onmogelijk is het niet te verhoren: de gebeden van Maria hebben, aangezien zij moeder is, een zekere kracht van bevel bij Jezus Christus; en daarom is het onmogelijk dat zij niet verhoord wordt, wanneer zij bidt.

De H. Gregorius, aartsbisschop van Nicomedië, zegt dat de Verlosser, als het ware om te voldoen aan de verplichting welke Hij heeft jegens die Moeder, omdat zij Hem het menselijk bestaan heeft gegeven, al haar verzoeken inwilligt: de Zoon, als het ware om aan zijn verplichting te voldoen, vervult uw begeerten. Daarom heeft de H. Theophilus, bisschop van Alexandrië, ons in zijn geschriften het volgende nagelaten: de Zoon verheugt zich gevraagd te worden door zijn Moeder, omdat Hij haar alles wil verlenen wat zij hem vraagt, teneinde zo de gunst te vergelden, die Hij van haar ontvangen heeft, toen zij Hem het vlees heeft geschonken. Daarom riep de H. Martelaar Methodius uit: juich, juich, dat gij uw Zoon tot schuldenaar hebt! Aan God hebben wij allen verplichting, maar Hij heeft verplichting aan U!

De hulp van Maria is dus alvermogend; de Zoon die alvermogend is, heeft ook zijn Moeder alvermogend gemaakt. De Zoon is almachtig van nature, de Moeder almachtig door genade, dat wil zeggen, zij verkrijgt met haar gebeden alles wat zij vraagt, volgens het vermaarde gezegde: wat God door bevelen vermag, dat vermoogt gij, o Maagd, door smeken.

Toen de Aartsengel Gabriël aan Maria het Goddelijk Moederschap ging boodschappen, zei hij haar onder andere: Vrees niet Maria, gij hebt genade gevonden (Lc.1) Echter, indien Maria nooit beroofd geweest is van de genade, maar altijd vol van genade was, hoe kan men dan van haar zeggen dat zij die genade gevonden had? Kardinaal Hugo antwoordt daarop, dat Maria de genade niet voor zichzelf heeft wedergevonden, aangezien zij er steeds geheel van vervuld was, maar voor ons die haar verloren hebben. Daarom zegt Hugo dat wij tot haar moeten gaan, en haar zeggen: Meesteres, het goed moet teruggegeven worden aan wie het verloren heeft; die genade, die gij wedergevonden hebt, is niet de uwe, want gij hebt haar altijd genoten. Maar zij is de onze, wij hebben haar verloren door onze schuld, en dus moet gij haar ons teruggeven: laten de zondaars zich daarom reppen, laten zij tot Maria snellen, zij die door hun zonden de genade hebben verloren, en laten zij gerust zeggen: geef ons ons goed terug hetgeen gij gevonden hebt.

Laten wij dus altijd onze toevlucht nemen tot deze Goddelijke Moeder, en zeggen wij haar steeds hetgeen de H. Bonaventura haar zei: op u, o Meesteres, heb ik gehoopt, in eeuwigheid zal ik niet beschaamd worden. O Meesteres, o Moeder van God, Maria, nee, ik zal niet verloren gaan, nu ik op u mijn hoop heb gevestigd.

Maria1

AVE MARIA!